Jozef werd door zijn broers verkocht aan slavenhandelaren, die hem verkochten aan Potifar, de commandant van de lijfwacht van de Egyptische farao.

Hij verbleef na zijn geboorte veertig jaar in Egypte en vervolgens veertig jaar in de woestijn in het land Midjan, waar hij de schapen van zijn schoonvader Jetro weidde.

Daar werd hij door God geroepen om terug te gaan naar Egypte. Hij trok veertig jaar met het volk Israël door de woestijn en overleed vlak voordat het volk het land Kanaän binnenging (Deuteronomium 34).

Johannes doopte mensen die zich bekeerd hadden. Hij deed dit in de rivier de Jordaan (Matteüs 3).

Mozes trok met het volk Israël uit Egypte op weg naar het beloofde land, door de Rietzee (Exodus 13:17-15:21).

De jongen hoedt de varkens en hij heeft zelfs zo'n honger, dat hij graag zijn maag zou vullen met het varkensvoer, maar niemand geeft het hem.