Het eerste boek in het Oude Testament van de Bijbel heet Genesis.
Dit Bijbelboek begint met de woorden: "In het begin schiep God de ........ ."
Het Bijbelboek Genesis begint met de woorden "In het begin schiep God de hemel en de aarde." God is de schepper van alles! Dit wordt beschreven in het eerste hoofdstuk van Genesis.
Saul is de eerste koning van Israël.
Wat draagt hij altijd en overal met zich mee?
In verschillende verhalen wordt vermeld dat koning Saul zijn speer dicht bij zich heeft. Bijvoorbeeld als hij naar mooie muziek luistert, onder een boom zit of in een grot slaapt. Zelfs vlak voordat hij sterft leunt hij op zijn speer.
Vooral bekend is het verhaal dat hij, als hij weer last heeft van zijn angsten, David op de lier laat spelen om rustig te worden. In een opwelling werpt hij dan zijn speer naar David in een poging hem te doden.
De Israëlieten verblijven in ballingschap in Babylonië. Koning Nebukadnessar laat een gouden beeld maken waarvoor iedereen moet knielen. De drie vrienden van Daniël weigeren dit en worden in de brandende oven gegooid.
Hoeveel mannen ziet de koning vrij rondlopen in het vuur?
Nebukadnessar beschrijft de vierde man als 'een godenzoon.' Andere vertalingen: 'engel'.
Waar Daniël op dat moment is, staat niet in de Bijbel.
Als Paulus, voordat hij bekeerd is, op weg is naar Damascus om daar de christenen gevangen te nemen, wordt hij omstraald door een licht uit de hemel. Hij hoort een stem zeggen: "Ik ben Jezus, die jij ........ ."
Paulus hoort de stem van Jezus.
Jezus werd ook wel 'Christus' genoemd wat 'gezalfde' betekent. Daarom worden zijn volgelingen 'christenen' genoemd.