De tabernakel bestond uit de voorhof en een tent met twee kamers, het heilige en het allerheiligste (=het heilige der heiligen). Deze kamers waren van elkaar gescheiden door een gordijn, het voorhangsel.

De Bijbel zegt: "Hij hing het gordijn voor de ingang van de tabernakel, zette het brandofferaltaar bij de ingang van de tabernakel, de ontmoetingstent, en bracht daarop het brandoffer en het graanoffer, zoals de HEER hem had opgedragen (Exodus 40:28-29).

Chanani, een broer van Nehemia, en een aantal mannen uit Juda kwamen naar de burcht Susa(n) in Perzië om aan Nehemia mee te delen dat het erg slecht ging in Jeruzalem met de teruggekeerden uit de ballingschap onder Zerubbabel en Ezra.

In het 20e regeringsjaar van koning Artaxerxes (het jaar 445 voor Christus) hoorde Nehemia dat Jeruzalem in puin lag en hij vertelde dat zelf aan de koning. Zie Nehemia 1:1-3 en 2:1-3.

Zerubbabel werd omstreeks het jaar 520 voor Christus door koning Darius benoemd tot gouverneur van Juda. Hij was betrokken bij de herbouw van de tempel in Jeruzalem (Haggai 1:1 en 14).

In Jona 4:11 vraagt de HEER aan Jona: "Zou Ik dan geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan 120.000 mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?"

Nadat ze de hele nacht niets gevangen hadden zagen de leerlingen Jezus op de oever staan. Ze wisten nog niet wie Hij was, toen Hij hun aanraadde om het visnet aan stuurboord in het water te gooien. Het net zat daarna vol met vis. Toen Simon Petrus van een andere leerling hoorde dat het Jezus was, hun Heer, sprong hij in het water.