De stam Ruben, de stam Gad en de halve stam Manasse hebben grondgebied aan de oostelijke kant van de Jordaan. Ze krijgen opdracht wel strijders mee te sturen de Jordaan over om hun volksgenoten te ondersteunen bij de inname van het overige grondgebied.

Het gaat in deze Psalm om de terugkeer van het volk in het land Kanaän. Zoals Jakob binnenkwam via Sichem en Sukkot, zo worden nu ook eerst deze plaatsen genoemd.
Het verdelen en uitmeten kan God doen omdat Hij de eigenaar is.

De hoveling vroeg aan zijn knechten wanneer het kind beter geworden was. De knechten zeiden: "Gisteren, een uur na de middag." (Johannes 4:52).

De Bijbel zegt: "Hierna zag ik de hemelse tempel, de verbondstent, opengaan. De zeven engelen met de zeven plagen kwamen naar buiten, in stralende kleren van zuiver linnen en met een gouden band om hun borst. Toen gaf een van de vier wezens aan alle zeven engelen een gouden offerschaal, vol met de woede van de God die leeft tot in eeuwigheid. Gods majesteit en kracht vulden de tempel met rook. Niemand kon de tempel binnengaan voordat aan de zeven plagen van de zeven engelen een einde was gekomen."