De Bijbel zegt: "Jullie mogen op dit altaar alleen het voorgeschreven reukwerk offeren en er geen brandoffers, graanoffers of wijnoffers op brengen." (Exodus 30:9).

In Leviticus 19:23-25 staat dat er de eerste drie jaar niet van gegeten mocht worden.

In het vierde jaar moesten alle vruchten van zo'n boom aan de Heer worden afgestaan en pas in het vijfde jaar mocht men de vruchten zelf eten.

Ebed-Melech, een hoveling uit Nubië, gaat naar de koning toe. Sefatja en Gedalja hoorden Jeremia zeggen dat de stad in de handen van de koning van Babylonië zou gaan vallen . Malkia is een prins  (Jeremia 38: 1-13).

Petrus zegt hierover: "Maar in wat verborgen ligt in uw hart, in een zacht en stil gemoed. Dat is een onvergankelijk sieraad dat God kostbaar acht."