Het volk Israël komt na de woestijnreis bij het beloofde land aan. Er worden twaalf verkenners uitgezonden om het land te bekijken.
Twaalf mannen gaan eropuit, maar bij terugkomst blijkt dat slechts twee van hen erop vertrouwen dat God hen in het land kan brengen.
Wat zijn de namen van deze twee verkenners?
Jozua en Kaleb vertrouwden op God en probeerden de Israëlieten te overtuigen dit óók te doen.
Het volk echter dreigde hen te stenigen, maar toen verscheen de majesteit van de HEER in de tabernakel aan de Israëlieten. Zie Numeri 14:1-10.
In het Bijbelboek Spreuken staat de volgende uitspraak: "Verplaats geen oude grenzen. Je voorouders hebben ze vastgesteld."
Wanneer zijn de grenzen vastgesteld?
Nadat de Israëlieten het land Kanaän hadden veroverd, werd het land verdeeld onder de stammen van Israël. Zie Jozua 13 t/m 21.
In hoofdstuk 10 van het evangelie volgens Lucas zegt Jezus tegen 72 van zijn volgelingen dat ze in tweetallen naar de plaatsen moeten gaan die Hij later ook gaat bezoeken. Hij geeft hun daarbij een aantal opdrachten mee.
Welke opdracht geeft Jezus niet?
Jezus geeft de opdracht dat ze geen geld, tas of sandalen mee mogen nemen op hun reis. Ze moeten juist niet van het ene huis naar het andere gaan, maar ze moeten als ze welkom zijn in een huis daar blijven en de tijd nemen om te eten en drinken wat ze aangeboden wordt en zieken genezen.
Twee brieven in het Nieuwe Testament zijn geschreven door de apostel Petrus.
In zijn eerste brief bemoedigt hij zijn lezers om de last van hun zorgen op God te leggen.
Waarom?
"Leg de last van uw zorgen op Hem, want u ligt Hem na aan het hart. (1 Petrus 5:7)."
Door de hele Bijbel heen staan veel bemoedigende teksten dat christenen zich geen zorgen hoeven te maken omdat God om hen geeft én voor hen zorgt.