In Genesis 1 wordt letterlijk gesproken over 'de eerste dag, de tweede dag' enz., tot en met de zesde dag. Er wordt vermeld dat het avond en morgen was geweest, tot zes keer toe. Dan begint hoofdstuk 2 met te zeggen dat hemel en aarde voltooid waren en dat God op de zevende dag rustte van het werk dat Hij gedaan had.

David heeft voor koning Saul op de lier gespeeld (andere vertaling: harp) (1 Samuel 16:23 en 18:10).

Mirjam speelde op de tamboerijn (Exodus 15:20), na de doortocht door de Rietzee.

Over koningin Ester wordt niet verteld dat ze een instrument bespeelde.

Het verzoek van Mordechai om bij Ahasveros om genade te smeken voor het volk der Joden was dermate riskant vanwege het feit dat de koning mogelijk genoeg van haar had.

David was koning van Israël. De farao was heerser in Egypte. Abraham was de eerste aartsvader van de Israëlieten.

In Handelingen 9 staat dat Paulus (Saulus) aanbevelingsbrieven meekreeg om christenen in Damascus gevangen te nemen.