God zei tegen Hagar dat ze terug moest gaan naar Sara en haar meesteres weer gehoorzaam moest zijn.

Hanna, de moeder van Samuel, wijdde haar zoon aan God toe

(1 Samuel 1).

Rachel nam de godenbeeldjes mee uit het huis van haar vader Laban (Genesis 31:19).

De Bijbel zegt: "Maak er zeven lampen voor en zet die er zo op dat het licht naar voren valt." (Exodus 25:37).

Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; zij waren vissers.

Zie Marcus 1:16.

God klaagt die rijken aan, die op een egoïstische manier met hun rijkdom omgaan en er niets van delen. Het wordt door hen gezien als een blijvend bezit.