De uitspraak ‘Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen’, is van koningin Ester als zij naar koning Ahasveros gaat om te pleiten voor haar volk, dat met de dood bedreigd wordt. Ester 4:16.

De drie uitspraken van Ruth staan in Ruth 1:16; 2:10 en 3:5.

Paulus legt aan de gelovigen in Korinte uit, dat wat in de ogen van God wijs is, in de ogen van (Griekse) mensen dwaas is. Hij legt bijvoorbeeld uit dat het kruis van Golgotha een dwaas geloof is in de ogen van mensen, maar voor God juist wijsheid is te noemen.

Paulus schrijft, dat wij door God één zijn geworden met Jezus Christus, die voor ons 'wijsheid van God' is geworden (1 Korintiërs 1:30).

Het Joodse Paasfeest wordt Pesach genoemd. Op dit feest wordt gedacht aan de uittocht uit Egypte.

Er wordt een lam geslacht als herinnering aan de tiende plaag, die de Egyptenaren trof, maar niet de Israëlieten die het bloed aan de deurposten hadden gesmeerd (Exodus 12).

Jom Kippoer is de Joodse naam voor Grote Verzoendag, een van de hoogtijdagen van God, zie Leviticus 23:26-32. Het Poerimfeest wordt genoemd in Ester 9 vanaf vers 20 en is ingesteld door Mordechai.

De Bijbel zegt: "Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard."