Jozef was een van de jongste zonen van Jakob. Hij droomde dat zijn broers ooit voor hem zouden buigen en dat viel bij zijn broers niet in goede aarde. Toch gebeurde dit jaren later wel (Genesis 42:6).

Abraham en zijn zoon Isaak zijn (met Jakob) aartsvaders van het volk Israël.

Samuel werd als kleine jongen door zijn moeder aan de Heer afgestaan en woonde bij de hogepriester Eli, bij de tabernakel.

In verschillende verhalen wordt vermeld dat koning Saul zijn speer dicht bij zich heeft. Bijvoorbeeld als hij naar mooie muziek luistert, onder een boom zit of in een grot slaapt. Zelfs vlak voordat hij sterft leunt hij op zijn speer.

Vooral bekend is het verhaal dat hij, als hij weer last heeft van zijn angsten, David op de lier laat spelen om rustig te worden. In een opwelling werpt hij dan zijn speer naar David in een poging hem te doden.

Daniël geeft alle eer aan zijn God. Hij bevestigt daarmee de uitspraak die koning Darius deed vlak voordat hij Daniël in de leeuwenkuil liet werpen (Daniël 6:21).

Petrus zit gevangen en zal de volgende dag voorgeleid worden. In die nacht stuurt de Heer een engel naar de gevangenis die Petrus meeneemt naar buiten. De kettingen vallen van zijn polsen en enkels en de deuren gaan vanzelf open.