De Bijbel zegt: "Neem twee onyxstenen en graveer daarin de namen van Israëls zonen: zes in de ene steen en zes in de andere, in de volgorde van hun geboorte. Dat graveren moet door een kundig vakman gebeuren, hij moet de namen in de stenen snijden zoals men zegelstenen snijdt. Vat beide stenen in gouden kassen en zet ze op de schouderstukken van de priesterschort: wanneer Aäron voor de HEER verschijnt en de namen van de Israëlieten op zijn schouders draagt, zal de HEER aan de Israëlieten herinnerd worden. Aan de gouden kassen moet je kettinkjes van zuiver goud bevestigen, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren." (Exodus 28:9-14). De twee orakelstenen droeg Aäron op zijn hart, het gouden rozet op zijn tulband en de granaatappeltjes en de belletjes aan de zomen van zijn priesterkleed (Exodus 28).

In Numeri 22 staat de geschiedenis van Balak, de koning van Moab, die bang is voor Israël en een profeet vraagt het volk te vervloeken.

De goede vijgen staan in het visioen voor de Judese ballingen in Babylonië. Sedekia en de raadsheren zijn de slechte bedorven vijgen! Hier horen ook de mensen bij die zijn overgebleven in Jeruzalem of in Egypte wonen.

Het elfde hoofdstuk van de brief wordt ook wel 'het geloofshoofdstuk' genoemd. De eerste drie verzen vormen de opening én tevens de kern van het hele hoofdstuk.